Een muur wordt vermoed gemeen te zijn wanneer hij, “in de steden en op het platteland, tot scheiding dient tussen gebouwen, en dan tot aan het minst verheven dak, of nog wanneer hij tot scheiding dient tussen binnenplaatsen en tuinen, en zelfs tussen omheinde erven in de velden; een en ander indien er titel noch teken is van het tegendeel.“(artikel 653 Burgerlijk Wetboek)
Het begrip “gemene muur” werd echter niet wettelijk gedefinieerd. De rechtspraak en rechtsleer heeft in de loop der jaren het begrip volgende invulling gegeven: “Een muur die tot scheiding van twee aan elkaar grenzende, al dan niet bewoonde erven en die aan verschillende eigenaars toebehoort in gemeenschappelijke eigendom.” (V. Guffens en T. Viaene, “De gemene muur, een stand van zaken”, TBO 2005, 131)
Ingeval er sprake is van een gemene muur, kan het gemeen karakter ervan het recht/ de plicht tot muurgemeenheid met zich meebrengen. Immers: “iedere eigenaar van een erf dat paalt aan een muur, heeft ook het recht om die muur geheel of gedeeltelijk gemeen te maken, mits hij aan de eigenaar van de muur de helft vergoedt van zijn waarde ofwel de helft van de waarde van het gedeelte dat hij gemeen wil maken, en de helft van de waarde van de grond waarop de muur gebouwd is.” (artikel 661 Burgerlijk Wetboek)
Artikel 661 Burgerlijk Wetboek kan in twee richtingen werken: enerzijds kan de eigenaar van de private muur er zich op beroepen om een overnameprijs te verkrijgen van de medebuur; anderzijds kan de medebuur er zich op beroepen om de muur gemeen te laten maken. Er is echter rechtspraak die stelt dat artikel 661 Burgerlijk Wetboek enkel een recht schept in hoofde van de nieuwkomer, en niet in hoofde van de eigenaar van de bestaande muur. Dit is de strikte interpretatie, cf. infra.
Er dient immers steeds te worden nagegaan of er sprake is van ‘bezitsaanmatiging’ door de medebuur, waardoor de gedwongen gemeenmaking gerechtvaardigd wordt. Of anders gezegd: indien de medebuur een private muur gebruikt alsof hij gemeen is, kan de muureigenaar hem dwingen een overnamevergoeding te betalen.
Of er al dan niet sprake is van ‘bezitsaanmatiging’ door de medebuur, behoort tot de soevereine appreciatiebevoegdheid van de feitenrechter.
In de rechtspraak hebben zich een strikte en een ruime interpretatie ontwikkeld.
De strikte interpretatie
De strikte interpretatie stelt dat artikel 661 Burgerlijk Wetboek enkel in hoofde van de nieuwkomer een recht schept. De nieuwkomer moet bijgevolg steeds zijn wil tot gemeenmaking uiten. Deze wilsuiting kan stilzwijgend gebeuren, en bijvoorbeeld worden afgeleid uit een gedragswijze dat voor geen redelijke andere uitleg vatbaar is. Er wordt vereist dat er sprake is van bezitsaanmatiging, of een feitelijke daad die geldt als inbezitneming waartegen de eigenaar zich kan verzetten. Het louter voordeel halen uit het bestaan van een muur vormt geen bezitsaanmatiging, aldus Cassatie. Voor bezitsaanmatiging is een ‘materieel contact’ vereist (Cass. 2 juni 1977, RW 1977-78, 1611; Cass. 2 september 1994, Arr. Cass. 1994-95, 948; Cass. 28 juni 2001; Cass. 4 december 2003, T. Vred. 2004, 386). Het loutere feit dat er gebruik wordt gemaakt van een muur, houdt bijgevolg geen bezitsaanmatiging in. Zoals gezegd, moet er sprake zijn van een materieel contact.
Bijvoorbeeld het volgende lijkt te kunnen worden beschouwd als een daad van bezitsaanmatiging (met materieel contact):
– het eigenhandig aanmeten van erfdienstbaarheden van overhang
– het eigenhandig aanmeten van erfdienstbaarheden van afwatering
– isolatie aanbrengen die steun vindt op de fundering van de muur
Let wel: het louter ‘voordeel halen’ uit het bestaan van een muur, is volgens de strikte interpretatie niet voldoende. Bv. louter thermisch voordeel halen uit het bestaan van een muur van de buur, terwijl er geen materieel contact is, wordt volgens deze strekking niet beschouwd als een bezitsaanmatiging. Soms worden bepaalde beperkende contacten, zoals steun, als onvoldoende ‘materieel contact’ beschouwd, wanneer er geen sprake is van verankering.
Veel hangt in ieder geval af van de interpretatie van de feitenrechter. Een banaal gebruik werd overeenkomstig deze strekking niet beschouwd als een daad van bezitsaanmatiging. Onder banaal gebruik werd verstaan: het aanbrengen van nagels voor een wasdraad, het schilderen van de bestaande muur, het gebruik van de muur om fruitbomen te leiden.
De ruime interpretatie
De ruime interpretatie gaat uit van een bezitsaanmatiging wanneer er een feitelijke inbezitneming is waaruit ondubbelzinnig de wil blijkt om de mandeligheid van de litigieuze muur af te kopen.
Ook hier is de appreciatie van de feitenrechter doorslaggevend. Zo werd de wil om de muur gemeen te maken afgeleid uit het feit dat de buur een nieuwe scheidingsmuur had gebouwd, zonder dat evenwel de draagkrachten van de nieuwe muur op de bestaande muur werden overgedragen, maar waarbij een constructie kon worden opgericht, die niet mogelijk was geweest indien de bestaande muur er niet was geweest (Rb. Gent 14 juni 2004, TGR 2004, afl. 4, 281).
Het ‘materieel contact’ is volgens deze ruime strekking niet doorslaggevend: de wil uiten om de muur gemeenschappelijk te maken, volstaat.
Peeters en Hermans Advocaten http://www.peetersenhermans.be
Bereikbaar op info@peetersenhermans.be